Home | Gastenboek | Over ons |

Panamericana   Eurazie   Voorbereidingen   Projekten   Het voertuig  
Nederlands   English


Onze route -I:

26.05.05 - 08.06.05:
  • Tupiza



    Onze route - II:

    06.07.05 - 08.07.05:
  • NP Sajama

    09.07.05:
  • Oruro

    10.07.05 -11.07.05:
  • Tarapaya

    12.07.05 - 20.07.05:
  • Potosi

    21.07.05:
  • Chaqui

    22.07.05 - 24.07.05:
  • Sucre

    25.07.05 - 28.07.05:
  • Cord. Frailes

    29.07.05:
  • Potosi

    30.07.05 - 03.08.05:
  • Uyuni
  • Salar de Uyuni

    04.08.05:
  • Oruro

    05.08.05 - 13.08.05:
  • La Paz

    14.08.05 - 19.08.05:
  • Choro trek
  • Coroico

    20.08.05:
  • La Paz

    21.08.05 - 28.08.05:
  • Copacabana
  • Isla del Sol trek



  •   Bolivia
    Op deze pagina beschrijven we onze ervaringen in Bolivia. Naast ons reisverslag vind je hier een aantal links naar informatieve sites, variërend van algemene informatie tot de adressen van de ambassades.

    Inhoud:
  • Deel 1: Tupiza (26.05.05 - 08.06.05)
  • Deel 2: Altiplano (06.07.05 - 28.08.05)


    Deel 1: Tupiza (26.05.05 - 08.06.05)

    Geschreven door: Coen

    Als we aan de grens bezig zijn met de formaliteiten kijken we hoe een onafgebroken rij Bolivianen met grote balen goederen op hun rug de grens naar beide kanten oversteekt. Als we na het geld wisselen het grensstadje Villazon uitrijden, houdt na een paar kilometer het asfalt op en moeten we voor een slechte gravelweg toch tol betalen.
    Mooi is het wel. Eerst rijden we nog op een stuk Altiplano (hoogvlakte), een voortzetting van de Argentijnse, daarna gaan we naar beneden en het is alsof we een enorm nationaalpark inrijden. Het gaat tussen heuvels door, langs groene valleien en af en toe wat lemen dorpjes. Bolivianaanse vrouwen met de typische bolhoedjes en wijde korte rokken lopen met takkenbossen langs de kant van de weg en kinderen spelen op het boerenerf.
    Na 4 uur komen we in Tupiza aan, op bijna 3000 meter, ons eerste doel in Bolivia. Het stadje ziet er netjes uit. Er is een groen plaza in het centrum met een grote koloniale kerk ervoor, omgeven door winkeltjes. Mannen zitten op bankjes, vrouwen in kleurrijke klederdracht en bolhoedjes op lopen met groente en kinderen en een paar zwerfhonden soezen in de zon.
    Tupiza markt We vinden een goede, rustige parkeerplaats in het centrum en we ontmoeten Harald en Ellen - al drie jaar met de rugzak op reis - die we in Argentinie al waren tegengekomen. In een lokaal restaurantje gaan we met z'n 4-en wat eten. Schoenpoetsertjes scharrelen rond de tafels en kinderen en honden bedelen om de resten van ons eten. Dorrit koopt een bord met eten voor een klein jochie. Voor 0,65 EURO per bord zou je ze allemaal wel te eten kunnen geven...

    De volgende ochtend ga ik naar de markt om in te kopen. Argentijnse supermarkten zijn er niet dus moet ik alles los kopen. Boertjes en boerinnetjes, die hun kinderen in een gekleurde baal op hun rug dragen, zitten met hun groenten op een kleed uitgespreid. Er is alles te krijgen, behalve broodbeleg. Ik waag me aan de zachte boerenkaas...

    Mooie campeerplaats Het gebied rondom Tupiza is bekend om zijn kloven en rotsformaties. Samen met Harald en Ellen lopen we naar de eerste klei-kiezel formatie. Metershoge rode rotspunten steken overal om ons heen de hoogte in.
    Zaterdag is er weekmarkt. Deze bonte verzameling Bolivianen verkoopt alles wat je maar kunt bedenken. Kleding, etenswaren en vooral geel gemarineerde kippen. Veel mensen lopen met een dikke wang vol cocabladeren rond.
    Aan een weggetje dat door een droge rivierbedding loopt, vinden we een mooie campeerplaats direct onder een paar rotspieken. Er komen geitenhoeders, lamakuddes, oude vrouwtjes met grote bossen takken op hun rug, families in mooie kleren en vooral veel bolhoedjes langs.
    Geinteresseerde lamas De volgende dagen wandelen we in de verschillende kloven rondom Tupiza en vinden een tweede fantastische campeerplek aan een rivier vlak voor een bizarre kerkorgel -rotsformatie.
    Intussen zijn de beruchte Boliviaanse stakingen rondom de hoofdstad La Paz uitgebreid met blokkades van andere hoofddoorgangsroutes. De stakende-en-wegen-blokkerende-Indiaanse-bevolking ("campesinos"), geleid door een communist namens Evo Morales, wil dat de enorme Boliviaanse gasvoorraden worden genationaliseerd en dat de president aftreedt. In Tupiza is het allemaal nog rustig.
    We wandelen en camperen nog een paar dagen, picknicken in de mooie valleien en we houden het nieuws in de gaten.
    Als het aantal blokkades toeneemt, in La Paz en intussen ook in de andere grote steden iedereen staakt en de politie met traangas de (nog) vredige demonstranten uiteen drijft, worden ook wij wat onrustig. De afgelopen dagen was ook de weg naar Potosi, onze volgende bestemming, en de weg terug naar Argentinie overwegend geblokkeerd. Onze wereldontvanger houdt ons op de hoogte.

    Dan horen we dat de president is afgetreden. Inmiddels zijn 85 % van de wegen in Bolivia geblokkeerd, is er geen brood, schoon drinkwater, medicijnen, brandstof en gas meer in La Paz, gaan de blanke en indiaanse inwoners van Santa Cruz elkaar met stokken en stenen te lijf, is de eerste mijnwerker doodgeschoten, gooien de demonstranten met dynamietstaven en dreigt de situatie te escaleren. We besluiten dan maar terug te gaan naar Argentinie want het ziet er niet uit dat we nog naar Potoso en Sucre verder kunnen, integendeel, men heeft het over een aankomende burgeroorlog.
    Helaas zijn de wegen rondom Tupiza inmiddels ook geblokkeerd en moeten we nog langer wachten.
    Wegblokkade in Tupiza Samen met Sebastian uit Duitsland huren we mountainbikes en fietsen 17 km naar het de bergpas El Sillar. Ondanks de cocabladeren kunnen we de 750 m steiging maar net aan. Terug moeten we lopen omdat we alle 3 een lekke band hebben.
    s' Avonds horen we van een buschauffeur dat de volgende ochtend de weg naar de Argentijnse grens vrij zou moeten zijn. We grijpen de kans, halen Sebastian op en rijden naar de Argentijnse grens terug, om via Jujuy naar Chili te rijden.
    Dag Bolivia, hopenlijk is het over een tijdje weer rustig, dan komen we terug...

    Coen


    Als je wilt, kun je hier klikken om eerst over onze ervaringen in Chili te lezen, voor je verder gaat met het volgende deel van het reisverslag over Bolivia.


    Deel 2: Altiplano (06.07.05 - 31.08.05)

    Geschreven door: Dorrit

    Sajama De douaniers vertellen ons bij aankomst in Bolivia dat er voorlopig geen stakingen of blokkades aan zitten te komen, omdat er voor december verkiezingen zijn uitgeroepen en de onrusten niet voor november zullen beginnen. Bolivia here we come!

    Grenzend aan het Chileense national park Lauca is het Boliviaanse national park Sajama, genoemd naar de hoogste berg van Bolivia (en volgens een local met 6550 m ook de hoogste berg van de wereld..). Via een zandpad rijden we naar het leemdorpje Sajama, direkt aan de voet van deze berg. Onderweg moeten we meerdere keren stoppen om kuddes llama's en alpaca's, al dan niet begeleid door een vrouwtje in traditionele indiaanse kleding (vijf lagen rokken over elkaar, een vest en een bolhoedje dat in het Engeland van de 20er jaren niet misstaan zou hebben), te laten oversteken.

    Geisers bij Sajama Een paar km van het dorp borrelt midden op de hoogvlakte een hete zwavelbron uit de grond op en verzorgt een soort riviertje met warm water. Hier gaan we een middagje in badderen, met uitzicht op de weidse hoogvlakte met grazende llama's, alpaca's en vicunha's, de vulkaan Sajama ten oosten van ons en de tweelingvulkanen Parinacota en Pomerape (zie Chili-verslag voor een foto) ten westen van ons.
    De volgende dag lopen we 6 uur lang over de hoogvlakte, langs leemhutjes met rieten daken en dom starende llama's en alpaca's naar de heuvels onder de tweelingvulkaan, waar een geiserveld moet liggen. Het is een heftige wandeling, want op deze hoogte is de lucht erg dun en bevat maar weinig zuurstof. We zijn dus steeds buiten adem.
    Ruim van tevoren zien we al de eerste rookpluimen opstijgen uit het dal en als we over de laatste heuvelrand zijn zien we het hele geiserveld voor ons liggen. Tientallen rookpluimen stijgen op uit allerlei gaten in de vlakte. Als we dichterbij komen zien we dat de vlakte bestaat uit een soort harde korst vol gaten, waarin water kookt, borrelt en stoomt. De grootste twee spuiten omhoog en veroorzaken dikke hete stoomwolken. Sommige geisers zijn helder, anderen zijn eerder bubbelende modderpoelen, weer anderen (die iets koeler zijn) zitten vol gifgroene of -rode algen en een aantal rommelen alsof het onweert. Je moet erg oppassen waar je loopt, want de korst is soms erg dun en als je erdoor valt kun je aardige brandwonden oplopen.

    We keren terug naar het dorp Sajama, waar iedereen ontzettend vriendelijk is, ons water aanbiedt en een parkeerplaats. Een lerares van de plaatselijke school vraagt ons de volgende ochtend Engelse les te komen geven en dat doen we natuurlijk. In een klein lemen gebouwtje met houten schoolbankjes uit de 50er jaren zitten ca. 20 tieners ons nieuwsgierig aan te kijken. Hun Engels is beperkt, want de moedertaal is Aymara (een indiaanse taal) en de eerste vreemde taal die ze op school leren is natuurlijk Spaans. Het wordt voor iedereen een erg interessante les, want de kinderen willen van alles over ons leven weten en wij willen zijn minstens zo geinteresseerd in hun leven.

    Boliviaanse vrouwen We rijden door een eindeloze leegte naar de stad Oruro, langs eenzame lemen hutjes waar vrouwen op het erf zitten te weven, langs oude indiaanse graftorens, langs kleine aardekleurige dorpjes die zo onopvallend zijn dat je ze pas ziet als je er al bijna voorbij bent. Het landschap is erg bijzonder, enorme steenbrokken die eruit zien als gekneedde, opgedroogde kleihompen en torentjes met brede paddestoeldaken (de onderkant is door weer en wind verder afgesleten dan de bovenkant). In de grotere dorpen is aan weerszijde van de (erg goede) snelweg een brede strook gravel, waar vrouwtjes in traditionele kleding kleine hoopjes aardappelen of andere groente aanbieden.

    In Oruro, een erg Argentijns aandoende stad met prachtige oude huisjes rondom het centrale plein, is net een optocht n.a.v. het 99-jarig bestaan van de universiteit aan de gang. De mooiste maskers en verkledingen komen voorbij, vaak n.a.v. de faculteit, soms ook naar afkomst, zoals de Arabische studenten in lange jurken en Arafat doeken, met "Viva Islam" op een spandoek.
    Vertrekken uit Oruro is niet eenvoudig, want er is nergens diesel te krijgen. We hebben nog wel wat in de reservetanks, maar willen geen risico lopen en rijden dus niet naar het kleine dorpje Uyuni, zoals gepland, maar naar de mijnwerkersstad Potosi.
    Hier op de altiplano zijn de nachten ijzig koud, -10°C tot -15°C is normaal. Eén keer denken we er niet aan de waterpomp af te sluiten en dan zijn de waterleidingen natuurlijk bevroren. Gelukkig geen blijvende schade. De weg naar Potosi van Oruro is intussen een nieuwe asfaltweg en gaat door een prachtig bruin berglandschap zonder veel begroeiing van betekenis. Verweerde mensjes hoeden hun kuddes llama's, verder is er hier niets.

    Laat in de avond komen we aan bij het thermaaldorpje Tarapaya, waar we de volgende dag een bad nemen in het thermaalcomplex dat erg aan Druskininkay in Litouwen doet denken. Dan rijden we de heuvel op naar het "Ojo del Inca", een met 20 - 30 °C water gevulde, perfect ronde krater van ca. 100 m doorsnee. Het helende water heeft in de 15e eeuw zelfs de Inca-keizers vanuit Cuzco in Peru hierheen gelokt, vandaar de naam. We parkeren de auto tussen de rietstruiken aan de kant van het meer en zitten relaxed in de zon. De volgende ochtend als het nog koud is dampt het meer als een Turks stoombad. Erg uitnodigend, dus net als in Chili met een grote pot koffie in het zonnetje in het meer gelegen. Wel aan de rand gebleven, want in het midden zouden volgens onze reisgids gevaarlijke draaikolken zijn. Uit het meer komen blijkt voor bikkels te zijn, want het vriest buiten. Daar hadden we even geen rekening mee gehouden..

    Het Boliviaanse leger anno 2005 Potosi ligt op 4090 meter en is daarmee de hoogste stad ter wereld. Beroemd is de stad echter vooral vanwege de berg Cerro Rico, waarin de Spanjaarden in de 16e eeuw meer zilver vonden dan goed voor ze was. Hiermee hebben ze niet alleen het Spaanse rijk en koningshuis eeuwenlang onderhouden (oja, en de katholieke kerk en haar inquisitie natuurlijk), maar onder anderen ook de oorlogen tegen Nederland en Engeland gefinancierd. Maar niet alleen voor de rest van Europa had de vondst van zilver in Potosi negatieve gevolgen: de Spanjaarden hebben de oorspronkelijke bewoners van hun Zuidamerikaanse kolonies onmiddelijk aan het werk gezet: iedere man vanaf 18 jaar moest 4 maanden de mijnen in. Degene die dat overleefde moest bij het naar buiten komen geblinddoekt worden, omdat zijn ogen na 4 maanden duisternis het daglicht niet meer aankonden. De omstandigheden in de mijnen moeten aardig mensonterend zijn geweest, want in de drie eeuwen dat de Spanjaarden de berg in handen hadden zijn naar schatting niet minder dan 8 miljoen slaven in de mijnen omgekomen.

    Cholita-vrouwtje Potosi is een schitterende oude koloniaalstad, met mooie 17e eeuwse mediterrane huizen in allerlei pastelkleuren en prachtige smeedijzeren balkonnetjes. We slenteren door smalle steegjes en langs gaten in de muren die kioskjes, slagerijtjes, een kleermaker die zijn lappen met de hand zit te knippen of overvolle doodskistwinkels blijken te bevatten. Er zijn prachtige, rijk versierde kerken en kathedralen, afgezonderde kloosters met houtsnijwerken deuren en massa`s straatstalletjes die van alles en nog wat verkopen, zoals 5 chipjes in een plastic zakje, of losse sigaretten. De smalle straatjes zijn tot de nok toe gevuld met zwarte rook uitspugende bussen en taxi's, prive-auto's lijken er nauwelijks te zijn. De overdekte markthallen puilen uit van de koopwaar: hele straten vol vlees, van varkenskoppen en koeieneuzen tot torenhoge stapels hamburgers. Andere steegjes bestaan uit grote bergen groente, of enorme zakken coca-bladeren. De cocabladeren kunnen tot cocaine verwerkt worden, maar hier worden ze vooral gebruikt om te kauwen of thee van te trekken. Het heeft een licht verdovende werking en je moeheid, honger en dorst verdwijnen; de Spanjaarden hebben er indertijd gretig gebruik van gemaakt om hun slaven in de mijnen langer te laten werken zonder pauze. Het smaakt niet bijzonder, maar het is wel erg goed tegen hoogte-problemen als hoofdpijn e.d.

    We bezoeken de Casa Real de la Moneda, ofwel de koninklijke munt, waar sinds de 17e eeuw alle munten voor heel Spaans Latijnamerika werden gemaakt. Het is een enorm gebouw, spierwit en het ziet eruit als een Middeleeuwse gevangenis met zijn metersdikke muren en dikke ijzeren tralies voor de kleine raampjes. In de kelders hebben ze enorme houten raderen om de 17e eeuwse drukpersen met muilezels aan te drijven en in een andere hal staan de wat nieuwere stoom-drukmachines met gigantische leren banden die over een rol in het plafond lopen.

    In de mijnen van Potosi Het meest indrukwekkende van Potosi is echter niet het munthuis, maar de mijnen in de berg Cerro Rico, die nog steeds in gebruik zijn. De mijnen zijn cooperatief, dwz. de mijnwerkers pachten een deel van de berg en de opbrengst is voor hunzelf. Elke mijnwerker is dus een eigen ondernemer en moet zelf zijn uitrusting en explosieven betalen. Een overall plan voor de berg is er niet, de mijnwerkers werken weliswaar in groepen van ca 40 man samen om de taken te verdelen (in totaal werken er ca. 8000 mensen in de mijnen), maar behalve een paar hoofdgangen bovenin de berg zijn er geen voorzieningen. Iedereen graaft dus maar wat, voor luchtschachten, liften en een planning heeft niemand geld. Explosies mogen plaatsvinden tussen 12 en 13 uur en tussen 17 en 18 uur. Als een mijnwerker een explosie heeft voorbereid, klopt hij drie keer op de wand die hij gaat opblazen om eventuele andere mijnwerkers aan de andere kant van die wand te waarschuwen. Dan steekt hij de lont aan en heeft iedereen nog 5 minuten om weg te komen. Meer waarschuwing dan dat is er niet en zoals te verwachten zijn instortingen de voornaamste doodsoorzaak onder de mijnwerkers: per jaar komen zo 20 tot 30 mensen om. Afgezien daarvan komen veel mijnwerkers om door vergiftiging: bij het graven en opblazen van stukken rots komen gifgassen als arsenicum, asbest, acetyleen (van de dynamiet en van de acetyleenlampen die ze gebruiken om op tijd gewaarschuwd te worden voor vrijgekomen koolmonoxide), koolmonoxide en vooral silicose. Vrijwel elke mijnwerker in Potosi sterft binnen 10 tot 15 jaar werken in de mijn aan longontsteking door silicose. Middeleeuwse omstandigheden die in 2005 in Bolivia nog gewoon voorkomen..

    Coen met een staaf brandende dynamiet in zijn hand Nadat we een regenpak, een helm en laarzen gekregen hebben, rijden we met een busje naar de mijnwerkerswinkel, waar we voor de mijnwerkers "cadeautjes" kopen: cocabladeren, 96% alcohol, dynamietstaven, ontstekers en nitraat. Allemaal legaal te koop hier. De alcohol is voor de vrijdagmiddagsborrel, de mijnwerkers offeren dan een beetje alcohol aan moeder aarde, drinken dan tot ze bijna bewusteloos zijn en werken dan nog een nachtdienst om zaterdag vrij te kunnen zijn (er moeten 6 diensten van 12 uur gedraaid worden per week). Laat het nou net vrijdagmiddag zijn...
    Voor we de mijnen ingaan, mogen we voor de ingang van de mijn nog een dynamietstaaf aansteken, voor de foto vasthouden en toekijken hoe hij ontploft.
    De hoofdingang van de mijn (op 4.200 m) is niet meer dan een manshoog en -breed gat waar een spoorrails uit komt. Het is er vochtig en er waait een ijskoude tocht doorheen. Al na een paar meter wordt de gang smaller en lager en moeten we verder gebukt lopen. We banen ons een weg door modderplassen, langs een bundel dikke rubberen slangen die fluitende geluiden maken. Ik voel me net Harrison Ford. Af en toe moeten we aan de kant uitwijken omdat er een karretje met puin over de rails langs komt, geduwd door twee jongens. Onze gids spreekt ze aan; de jongens blijken slechts 15 jaar oud te zijn en doen tien uur per dag, 6 dagen per week niets anders dan karren vol puin, die gem. 1000 kilo wegen (!) de mijn uit duwen.
    Via een kruipgangetje gaan we een verdieping lager de mijn in. Dit is het laagste niveau waarop ze nog een hoofdgang met spoorrail hebben, dan gaan we nog een kruipgat door naar het derde niveau. Daar is het ca. 45°C, een groot contrast met de ijzige kou bij de hoofdingang en buiten. In een smal gangetje staan twee jongens (niemand is hier oud, de paar mannen die eruit zien als 60 blijken bij navraag 40 of zelfs rond de 30 jaar oud te zijn!) driftig puin in een karretje te scheppen, dat dan met een touw omhoog getrokken wordt om op een hoger niveau in een grotere kar overgeladen te worden. De hele tunnel staat vol stof, uit het gat waardoor het karretje omhoog is getrokken vallen stenen omlaag. De jongens doen dit werk al sinds hun 13e.
    Door weer een ander kruipgat, komen we in een soort grot die door de mijnwerkers als huiskamer wordt gebruikt. Onder een stel blote-vrouwen-posters zitten twee mannen met een dikke wang vol coca te drinken. We gaan erbij zitten en drinken mee, voor ons wordt de alcohol verdund met frisdrank. De oudere man kan haast niet meer praten en brengt alleen nog maar een soort gekraak voort. We praten over het leven in de mijn en als we bijna alle zuurstof opgeademd hebben gaan we op bezoek bij de explosievendienst. In een holte achter een kruipgat waar je op je buik doorheen moet schuiven zijn drie mannen bezig met hamers ijzeren staven schuin omhoog in de rotswand te slaan. In de holtes die daardoor ontstaan worden dynamietstaven gestopt en dan is de rots klaar om opgeblazen te worden. We praten met Santiago, een 24 jarige jongen die al sinds zijn 11e jaar hier werkt. Dat is dus al 13 jaar in de mijnen. En nog maar een paar jaar te leven voor zijn longen het opgeven. Om in- en in-triest van te worden.
    We schuiven door het gat terug naar de rest van het 3e level en staan tegenover een soort donkere put. De ingang naar het 4e (en nieuwste) niveau volgens de gids. De mijnwerkers die daar werken laten zich aan een touw naar beneden zakken, een andere ingang is er niet.
    Wij klauteren daarentegen weer terug omhoog en worden daarbij nogal opgejaagd door de gids, omdat Santiago en collega's de explosieven zouden hebben aangestoken. Misschien is het een grapje, maar qua tijdstip zou het kunnen dus we klimmen toch maar een beetje door. Helemaal bezweet en buiten adem staan we weer buiten. Daar is het intussen bijna donker en ijzig koud, maar we worden nog meegesleept naar de smelterij, waar de metalen van het puin gescheiden werden. Het ziet eruit als een relict uit de 19e eeuw, maar blijkt nog steeds gebruikt te worden.
    Diep onder de indruk van wat we gezien hebben keren we terug naar de camper.

    straatscene in Bolivia We blijven nog een paar dagen in Potosi, bekijken nog wat van de stad, kopen wat warme kleding en een twee fietsen voor EUR 75 (uit China natuurlijk) en brengen de avonden in een cafeetje door met Peter en Heleen uit Tilburg. Mijn griep uit Calama is helaas overgegaan tot een chronische hoest, waar nu een drukkende pijn op de borst bij is gekomen. We gaan naar het Rode Kruis, dat eruit ziet als een oud schoolgebouw en waar het erg druk is. De dokter constateert een ontsteking van de bronchien en schrijft peniciline voor. Met het recept gaan we naar de ziekenhuisapotheek, waar ik tot mijn schrik drie enorme injectienaalden in ons tasje zie verdwijnen. Pardon? Men stuurt hier de (soms analfabete) patient niet met een doos vol pillen naar huis, maar laat hem elke dag naar het ziekenhuis terugkomen, waar een verpleegster zo´n mooie naald in zijn bil jaagt. Zo wordt voorkomen dat medicijnen verkeerd worden ingenomen en worden allergieen tegen medicijnen op tijd opgemerkt. We blijven dus nog 3 dagen in Potosi en elke avond haal ik braaf mijn spuit. Als ik maar weer gewoon kan ademen.
    Het is erg koud in Potosi en de straatkinderen die in hun dunne truitjes ´s avonds in de portieken voor een paar cent zitten te zingen, of de geheel kromgetrokken oude vrouwtjes, die met grote zware balen op hun rug door de straatjes van de stad sjokken stemmen erg droevig.

    Sucre Na 10 dagen Potosi rijden we door een erg mooi berglandschap 1.300 m naar beneden naar de stad Sucre, die samen met La Paz de titel hoofdstad van Bolivia deelt. Daar zoeken we eeuwig naar een plek om te overnachten, en worden op een gegeven moment door een arts aangesproken die regelt dat we op de artsenparkeerplaats van het ziekenhuis mogen staan. Sucre lijkt wel wat op Potosi, een prachtige Spaanse koloniaalstad uit de 17e eeuw, maar hier zijn alle huizen zonder uitzondering wit, de straten schoon en er zijn nog meer kerken en kloosters. Maar wat vooral anders is, zijn de inwoners: hier geen bont Boliviaans straatleven vol stalletjes en mensen in traditionele indiaanse kleding, maar westers geklede mensen die een stuk rijker lijken te zijn dan de gemiddelde Boliviaan. We beklimmen de klokketoren van een van de honderden kerken en hebben een schitterend uitzicht over de rode pannedaken en witte kerktorens van de stad. We hebben het gevoel in Spanje te zijn in plaats van Bolivia. Hoewel ze in Spanje waarschijnlijk geen winkeltjes met 18e eeuwse drukpersen en letterbakjes meer hebben, of winkeltjes vol Singer-naaimachines uit de 50er jaren.
    In het Nederlandse (!) cafe Joyride eten we Bossche bol (!!) en bitterballen (!!!). De volgende dag lopen we met de honden door de stad en naar een uitzichtspunt, waarna we voor de Nederlandse appeltaart met rozijnen gaan.

    dino tracks In de cementfabriek ten noorden van de stad zijn ze in 1994 bij het afgraven van een berg op de afdrukken van wel heel erg grote hondepootjes gestuit. Paleontologen hebben zich 10 jaar lang op de wand uitgeleefd en hebben meer dan 5000 sporen van zeker 320 verschillende dinosaurussen en andere reptielen gevonden, allemaal ca. 85 miljoen jaar oud. Sinds ca. 1,5 jaar mag je er als toerist ook komen kijken, dus met een helm op lopen we tussen de heen en weer rijdende kiepwagens langs de wand en bewonderen de pootafdrukken. De cementfabriek werkt gewoon door, ook al zorgen de explosies en de trillingen van de voorbijrijdende trucks ervoor dat er regelmatig delen van de wand inclusief 85 miljoen jaar oude dinosporen naar beneden storten...

    met Jimmy en Tasha in cafe Joyride Jimmy en Tasha, die we in Mendoza in Argentinie hebben leren kennen, komen voor ons ook naar Sucre en we brengen een hele gezellige avond bij Joyride door. Samen rijden we naar het ten westen van Sucre gelegen berggebied Cordillera de los Frailes en brengen daar een aantal dagen ouderwets kamperend door, tussen lekker ruikende eucalyptusbossen en aan een glashelder riviertje door een rode steenvallei. We brengen een groot deel van de tijd door met BBQ, eitjes en pannekoeken bakken en zelfs pizza`s bakken in een uit rivierstenen en Turkse braadplaat zelf gebouwde pizzaoven. Ook rijden we (met veel moeite, want de weg is baggerslecht) naar een meteorietkrater van 85 miljoen jaar oud. Een bizar gezicht: de kratervloer is bordeaurood met blauwpaarse vlekken en de wand rondom de krater bestaat uit lichtgroene "platen" (waarschijnlijk de oorspronkelijke ondergrond die naar de zijkanten werd weggedrukt toen de meteoriet erop insloeg) die eruit zien als gigantische groene bloembladeren rondom een rode kern. Onderweg vinden we allerlei fossielen langs de weg, stenen met afdrukken van wortels, plantjes en schelpjes, god weet hoe oud al. De kleuren van de aarde in dit berggebied zijn echt bizar. Het is hier bv. heel normaal een staalblauwe helling te zien overgaan in een mintgroen stuk grond, of bordeaurood-met-wit-gestreepte rotsen langs de rivier te zien opsteken. In de leemdorpjes werken oude mannetjes met hoge vilten of gebreide indiaanse mutsen op Inca-terrassen, tussen de rondscharrelende varkens en geiten. Vrouwen hoeden hun kuddes en spinnen ondertussen tijdens het lopen wol op een handtol. Alsof je je in een sprookje van Grimm bevindt! Knibbel-knabbel-knuisje, wie knabbelt er aan mijn lemen altiplano-huisje. Wat een geweldig land.

    Salar de Uyuni We rijden gezamelijk terug naar Potosi, van waaruit wij naar Uyuni rijden en Jimmy en Tasha naar Argentinie. We spreken af elkaar in Europa in elk geval op te zoeken en gaan dan ieder op weg. Diesel blijkt weer eens op te zijn, maar bij een tankstation buiten de stad ontdekken we een lange rij en daar blijkt nog wat te zijn. We worden - onwijs aardig - voorgelaten en kunnen dan beginnen aan de 200 km lange stof- en gravelweg naar Uyuni, door de heuvelachtige altiplano, waar niets leeft dan plukjes duingras, kuddes llama´s en hier en daar wat eenzame herders. ´s Nachts wordt het -12°C, dus alle dekens uit de kast en de honden speciaal daarvoor gekochte babytruitjes aan. Ze zien er belachelijk uit.

    Isla de los Pescadores De Salar de Uyuni, een gigantisch zoutmeer van 130 bij 90 kilometer, droogt in de de winter (mei-sept) op en de zoutkorst boven het water wordt dan zo hard, dat je er met je auto overheen kunt rijden. Het ziet eruit als een enorme, glinsterend witte sneeuwvlakte, met af en toe een rotseilandje erop. De eilandjes en de vulkaan- en bergrij die in de verte om de salar heen liggen lijken door het wit van de vlakte en het blauw van de lucht eerder donkerblauw dan bruin en lijken wel boven de salar te zweven.
    We rijden over een gladgereden spoor naar het eiland in het midden van de Salar (80 km/u!), het Isla de los Pescadores, dat helemaal vol staat met de zeldzame cardones-cactussen. Deze cactussen groeien maar 1 cm per jaar en bloeien ook maar 1 dag per jaar. De cactussen hier, het zijn er honderden, zijn allemaal tussen de 8 en 10 meter hoog, 800 tot 1000 jaar oud dus. We kamperen er twee dagen en maken mooie fietstouren over de zoutvlakte.
    fietsen over de Salar de Uyuni Vanaf de fiets kun je goed zien hoe de zoutkorst overal in perfecte 6-hoeken uit elkaar breekt en zo een mooi patroon vormt. Door de Aymara (de naam van de indiaanse bevolking van Bolivia) -familie die op het eiland woont worden we uitgenodigd het 1 augustus offerritueel voor moeder aarde bij te wonen, om half 6 ´s morgens. In een vuur worden uit suikergoed gemaakte vormen van dat wat men wil hebben (auto´s, huizen etc.) gegooid, samen met wensbriefjes, cocablaadjes en veel verschillende soorten alcohol. We drinken, kauwen coca en praten over de katholieke kerk, de gebruiken van de Aymara en hoe die twee op elkaar inwerken. Ondertussen zien we een spectaculaire zonsopgang, die de zoutvlakte lichtroze en oranje kleurt.

    Over een erg slechte weg door een afwisselend altiplanolandschap rijden we via Oruro naar La Paz. De laatste 100 km over een bruine vlakte met op de achtergrond de besneeuwde pieken van de Cordillera Real, het centrale deel van de Andes. Om naar La Paz te komen, dat in een kloof ligt, moet je eerst door het op de hoogvlakte gelegen El Alto rijden. Hier wonen de armen, meestal in bruine stenen huisjes van tuinhuisgrootte. Langs de straatkant ligt vuilnis, overal scharrelen honden rond en het maakt een nogal armoedige indruk. Dan opeens loopt de weg langs een enorme lange kloof, die helemaal gevuld is met huizen en gebouwen: La Paz. In het midden van de kloof, dus in het laagste gedeelte, staan vooral hoge flats, tegen de hellingen op zijn honderden kleine huisjes gebouwd. We rijden de serpentineweg af naar beneden, de kloof in en rijden door het centrum van de stad naar het zuiden, naar het dorpje Mallasa ca. 10 km van het centrum van La Paz. Daar heeft een aardige Zwitserse hoteleigenaar, Walter, een parking voor mensen die met eigen vervoer onderweg zijn. Het is een echt trefpunt en er staan een aantal andere auto's, o.a. Uwe en Judith die hun auto op dezelfde boot verscheept hebben als wij. Kort na ons komen ook Klaas en Willy, waarmee we tijdens oudejaarsavond in Ushuaia (Arg.) gezellig oliebollen hebben gebakken, aan. Samen met hun gaan we lekker Arabisch eten in de stad. De heksenmarkt van La Paz
    In de week erop doen we groot souvenir- en kledinginkopen in de stad, maken samen met de anderen ´s avonds kampvuren en praten tot diep in de nacht. We "doen de sights" van La Paz, maar ze halen het niet bij die van Sucre of Potosi, dus we zijn er snel doorheen. Apart is de zog. heksenmarkt in La Paz, een straatje vol vreemde stalletjes, waar allerlei indiaanse medicijnen, Chinese liefdeselixers en talismannen worden verkocht. Onder andere ook gedroogde llamababies en -foetussen, opgezette gordeldieren (hoewel die bijna op uitsterven staan) en andere dode dieren, die allemaal geluk moeten brengen. En natuurlijk de uit suikergoed bestaande figuren van dingen die je graag wilt hebben en die je alleen maar in het vuur hoeft te gooien om de echte versie te verkrijgen.

    We laten de auto bij hotel Oberland in Mallasa staan, nemen afscheid van Claudia en Thomas en hun kinderen en van Andreas en Friederike en gaan dan met een taxi naar een bergpas op 4.700 m (La Cumbre), waarvandaan de Choro-trek begint. De trek begint met een klim van ca. 200 m naar een bergpas op 4.900 m en gaat daarvandaan in ca. 50 km 3.600 m naar beneden naar het plaatsje Chairo op 1.300 m.
    De gehele route vanaf de pas naar beneden door de Choro-vallei gaat over een 500 jaar oud geplaveid Incapad, dwars door de Yungas, zoals het nevelwoud op de oostelijke helling van de Andes (daar waar de hoogvlakte in het Amazonas-bekken overgaat) worden genoemd. Het nevelwoud trekt wolken aan en leeft van het vocht uit die wolken, want neerslag is er niet genoeg om zoveel groen te rechtvaardigen.

    stalletjes voor de kathedraal van Copacabana De klim omhoog is erg zwaar vanwege de ijle lucht en we nemen een hoop pauzes, ook om de prachtige besneeuwde bergketen en de hoogvlakte met verschillende diepblauwe meertjes in ons op te nemen. Via een zigzagweg dalen we aan de andere kant van de pas af naar het begin van de vallei, waar traditioneel geklede Aymara-indianen tussen de ruines van een oude incataverne picknicken. Na een praatje lopen we verder door de moerasachtige vallei, waar kuddes schapen grazen. We overnachten de eerste nacht op 3.900 meter en omdat het buiten vriest wordt het een koude nacht in de tent. Net als in Argentinie en Chili kun je het water uit de rivieren in dit soort afgelegen gebieden gewoon drinken, het is glashelder en als het niet meer zo ijskoud is erg lekker.
    Het eerste dorpje dat we passeren ligt op een mooi natuurlijk uitzichtsplateau boven de rivier, die wild schuimend door een bed van enorme witte keien stroomt. De huisjes en muurtjes zijn gemaakt van grove keien, die overwoekerd zijn met mos en klimplanten. Het volgende dorpje (Challapampa), waar we de tweede nacht doorbrengen, ligt 1000 meter lager dan waar we de 1e nacht hebben geslapen en dat is duidelijk te zien. Tijdens de vrij steile afdaling wordt het steeds warmer en vochtiger, en de begroeiing wordt steeds dichter. Was er bovenin de vallei alleen maar een soort duingras, langzaam komen er steeds meer bomen en struiken en hoe lager we komen, hoe exotischer de soorten, tot bamboe en grote groene varens toe. Het dorpje - niet meer dan 4 ronde lemen hutjes met rieten daken op groene grasveldjes tussen het dichte donkergroene bos - doet ons erg denken aan het Asterix- en Obelixdorp, vooral als er ´s avonds witte rookpluimen uit de daken opstijgen. Coen speelt mondharmonica in het licht van de volle maan en we genieten van de campingidylle en het feit dat het hier lekker warm is.
    Vanaf hier volgt een lange dag van veel steile afdalingen en zeker zo steile bestijgingen. Een zware wandeldag, maar wel erg mooi en het doet aardig tropisch aan. We zien een hoop planten die we tot nog toe alleen nog maar in de Nederlandse vensterbanken zijn tegengekomen. Af en toe hebben we een mooi uitzicht over de hele vallei, omgeven door enorme, donkergroene pyramidevormige heuvels vol met dichte begroeiing. We worden nog belaagd door drie grote bruine haviken die het op de honden hebben gemumd, maar die zich laten afschrikken als ik mijn camera te voorschijn haal. Jammer.
    Katholieke zondagsprocessie In het 2 hutten-gehucht San Francisco, hoog boven de vallei op een richel aan de helling gelegen, overnachten we tussen de bananebomen en wilde hortensia´s met een prachtig weids uitzicht over de groene vallei. De volgende dag doen we het rustig aan en lopen slechts 3 uurtjes naar de eerstvolgende estancia (soort boerderij). De weg gaat door een dicht, donker oerwoud waar alleen nog gefilterd groen licht doordringt. Uit de bomen hangen lianen, die op hun beurt weer met mos of andere klimplanten begroeid zijn. Er groeien palmen en grote paarse kelkbloemen en in rotsbekkens klateren watervalletjes. Als je langsloopt stuiven hele wolken vlinders op. De estancia waar we willen overnachten is in de 50er jaren gebouwd door een Japanner, die intussen helemaal kromgetrokken is en zeker 80 jaar oud. Voor hij hierheen kwam heeft hij jarenlang over de halve wereld gereisd. Hij woont hier intussen al meer dan 50 jaar en heeft op een natuurlijk uitzichtsplateau een prachtige Japanse tuin aangelegd. We relaxen in het warme zonnetje en maken een kampvuurtje als het donker begint te worden en de vuurvliegjes en vleermuizen om ons heen beginnen te zwermen. We slapen in met exotische junglegeluiden om ons heen en worden bij zonsopgang wakker met een fantastisch uitzicht over de hele vallei, tot aan de besneeuwde bergen die we op de eerste dag van de trek zijn gepasseerd. Het zijn nog drie uurtjes lopen naar Chairo, waar we met een jeepje over een erg hobbelige stofweg naar het schattige dorpje Choroico rijden. Hier kamperen we een nachtje en eten taart bij Detlev, een Duitser die hier een gebakszaak heeft geopend. Dan gaan we met een lokaal minibusje terug naar La Paz, over "de gevaarlijkste weg ter wereld", die zo genoemd wordt omdat er per jaar meer mensen op omkomen dan op welke andere weg ter wereld ook. Het is een eewig lange stofpiste langs een steile berghelling, die in 80 km 3.500 meter omhoog gaat. Het gevaarlijke aan de weg is dat hij maar erg smal is, veel bochten heeft en de uitwijkplekken nogal zwak zijn. Veel ongelukken gebeuren omdat de uitwijkplek aan de "buitenkant" van de weg onder het gewicht van de uitwijkende auto bezwijkt en met auto en al de diepte instort. We hebben oponthoud achter een graafmachine die zonder brandstof staat (...) en doen er daardoor geen 3,5 uur maar 5 uur over naar La Paz.

    Overvaren op het Titicaca meer Daar brengen we een dagje door voor we naar onze laatste bestemming in Bolivia rijden: Copacabana aan het Titicaca-meer (3.800 m). Dit meer, deels Boliviaans, deels Peruaans, is waar volgens de Incareligie de zon is opgekomen in de tijden van duisternis. Deze zonnegod zou op het eiland Isla del Sol (zonne-eiland) de maan en de eerste Inca-keizer en -keizerin hebben laten ontstaan en daardoor zijn zowel het meer als het eiland heilig voor de indigene bevolking van Bolivia en Peru (die toch meer dan de helf van de totale bevolking uitmaken). Het meer is prachtig diepblauw en de aardekleurige eilanden en oevers steken er prachtig tegen af. Om bij Copacabana te komen moeten we overvaren op een soort pontons, breden houten vlonders met een opstaand randje en een buitenboordmotortje die er nogal gammel uitzien. We zijn er niet helemaal gerust op, ook omdat het meer hier 350 m diep is, maar we als we zelfs lijnbussen zien oversteken wagen we het er maar op.
    Aan de "boulevard" van Copacabana is het helemaal volgebouwd met een lange rij eetstalletjes waar ze allemaal forel verkopen. Heerlijk forel gegeten dus, met uitzicht op gekleurde houten roei- en zeilbootjes die voor de kust liggen afgemeerd en die het hier een erg mediterrane sfeer geven.

    Titicaca-meer De volgende dag beginnen we aan een driedaagse trek naar en op Isla del Sol. Als we het dorp uitlopen moet iedereen weer lachen over de honden met hun gele rugzakjes en veel mensen beginnen een praatje. De eerste dag lopen we 18 km het schiereiland af naar een dorpje waar je overgeroeid kunt worden naar het eiland. Het gaat heuvelop-heuvelaf door eucalyptusbossen, met riet begroeide baaien waar indianenfamilies op het land werken en dat alles steeds met uitzicht over het donkerblauwe meer. We worden in 45 minuten overgeroeid door een 70-jarig, volledig kromgetrokken, tandeloos mannetje en voelen ons schuldig.
    Op het eiland mogen we de tent opzetten tussen de ruines van een oud Inca-paleis en vragen ons af wat de Grieken zouden zeggen als je je tent op de renbaan van het oude Olympia zou willen opzetten. Water is er niet, maar de locals verzekeren ons dat je het water uit het Titicaca-meer (dat inderdaad glashelder is) gewoon kunt drinken en dat doen we dan maar. We worden er inderdaad niet ziek van.
    De volgende dag lopen we over de hoogste richel van het eiland van de zuid- naar de noordpunt van het eiland en hebben een fantastisch uitzicht over het meer, de besneeuwde bergketen ten oosten van ons (nog steeds de Cordillera Real) en in de verte Copacabana. Op de noordpunt kamperen we aan een mediterraan aandoend baaitje in de buurt van de ruines van een Incatempel op de plek waar de zon volgens de legende voor het eerst opgekomen moet zijn. We lopen de dag erop terug naar het dorpje in het midden van het eiland, eten lekker forel in de zon en nemen dan een (motor)bootje terug naar Copacabana.

    De auto wordt gezegend In Copacabana sluit ik mezelf drie dagen op in een internetcafe om aan dit reisverslag te werken en op zondag (Coen heeft intussen de auto helemaal gewassen) laten we de auto zegenen bij de grote katholieke kathedraal in de stad.
    Een gigantische happening, waar honderden Bolivianen en vooral Peruanen op af komen. We staan ongeveer twee uur in de rij en hebben zo mooi de tijd een processie van zingende priesters in witte gewaden te bekijken. We kopen allerlei mooie slingers in Boliviaanse en Peruaanse kleuren, Chinese rotjes, bier en confetti. De auto wordt helemaal volgehangen en dan zijn we aan de beurt: een ´padre´in een bruine monnikspij met boetekoord om zijn middel gaat voor de auto staan, spreidt zijn armen uit, mompelt iets over Spiritu Sanctu en besproeit dan met een kwast de auto van binnen en van buiten met wijwater. Dan krijgen wij nog een kwak wijwater op ons hoofd en weg is hij alweer, op naar de volgende auto. Er volgt een oud vrouwtje met een bakje wierook, die de hele auto nog eens volrookt, ondertussen ook gebeden prevelend (zie foto). Dan sproeien we de auto vol bier en strooien daar confetti overheen, waarna er gedronken moet worden. Dat doen we samen met een indiaanse familie uit El Alto, die ons vervolgens uitnodigt voor een picknick op het strand. Een leuke afsluiter van ons bezoek aan Bolivia!

    Dorrit



      Embassy links   Language  
      Foreign embassies in Holland and Dutch embassies abroad
      Foreign embassies in Germany and German embassies abroad
      Foreign embassies in Britain and British embassies abroad


      General links   Language  
      News and cultural info SP
      General info Bolivia
      Index of sites about Bolivia SP
      Latest news about Bolivia and South America (newspaper selection)

  • Onze top 5:

    1. Choro trek

    2. Salar de Uyuni

    3. Lake Titicaca

    4. Tupiza

    5. Potosi

    Tip:

    De weg tussen Oruro en Potosi is intussen geheel geasfalteerd, net als die tussen Potosi en Sucre.

    Tip:

    Een goede en goedkope (EUR 2 / nacht) overnachtingsplaats in Potosi is Residencial Copacabana aan de Av. Serrudo.

    Tip:

    Gasflessen vullen kan in Potosi bij de YPFB achter het stadion: EUR 2,50 voor 11 liter.

    Tip:

    Een veilige en goedkope (EUR 1 / nacht) overnachtingsplaats in Copacabana is bij hotel Ambassador midden in de stad. Hoewel je ook veilig aan het strand kunt staan.